Categoriearchief: Geen categorie

Advies van mbo-studenten

Of hij nog een tip heeft voor ons? Ja hoor, dat heeft Mohammed wel: ‘Zorg dat je aan het begin van de opleiding persoonlijk kennismaakt met de ouders, en laat ze vooral – waar je bij bent – hun contactgegevens opschrijven en hun handtekening zetten’.

Mohammed is één van de twee mbo-studenten die deelneemt aan de werkconferentie over ouderbetrokkenheid op het mbo. En hij spreekt uit ervaring. Zijn vader is zeer betrokken bij zijn schoolloopbaan en het gaat ook best goed met zijn opleiding. Maar als Mohammed geen zin heeft om naar de les te gaan, schrijft hij gewoon zelf een briefje dat hij ziek is. Hij heeft consequent vanaf het begin de handtekening van zijn vader vervalst, dus dat heeft niemand in de gaten. En de brieven van school die thuis op de mat vallen krijgt, heeft hij al onderschept voordat zijn vader ze te zien krijgt. ‘Er staat toch nooit goed nieuws in brieven van school, dus die kan ik maar beter achterhouden’, is zijn redenering. Lees verder

Kom maar niet mam!

Zeg van Marianne niet dat ze geen betrokken ouder is: zelf werkt ze op een basisschool als medewerker ouderbetrokkenheid. Het is haar taak om ouders te stimuleren om hun kinderen op de goede manier te begeleiden tijdens hun schoolloopbaan. En alles wat ze in haar opleiding en in de praktijk heeft geleerd, past ze als eerste toe op haar eigen twee kinderen.

Toch is ze nog nooit op de school van haar dochter geweest. Dat komt omdat haar dochter op het MBO zit, en het valt niet mee om daar als ouder binnen te komen.

Niet dat het MBO het niet probeert. Een paar jaar geleden werd je nog uitgelachen als je het op een ROC had over ouderbetrokkenheid. De jongeren waren toch groot genoeg om zelf hun zaken met school te regelen, wat moet je nog met de ouders van (bijna) volwassen studenten? Tegenwoordig hoor je van steeds meer MBO-opleidingen dat ze ouders nodig hebben en dat het belangrijk is dat ouders goed geïnformeerd worden. De verandering heeft zich razendsnel voltrokken. Lees verder

Vader aan het huiswerk

Toen Petra nog juf Petra was, bood ze veel duidelijkheid aan de kinderen en de ouders. Drie keer per week huiswerk, het hele jaar door volgens dezelfde structuur. Op maandag taal, op woensdag rekenen en op vrijdag een toets.
Met ouders besprak ze aan het begin van het schooljaar dat ze van hen verwachtte dat ze erop toezagen dat hun kinderen het huiswerk maakten, en als dat nodig was, hen daarbij hielpen. Natuurlijk begreep ze dat niet alle ouders konden helpen met huiswerk. Daarom was ze altijd bereid om mee te denken over een oplossing: was er niet iemand in het netwerk van het gezin, een oudere broer of zus, een oom, tante, buurvrouw, neef die als het nodig was kon helpen?
De vader van één van de leerlingen vond zelf een oplossing voor het rekenhuiswerk waarbij hij niet kon helpen. Elke week ging het huiswerk van zijn zoon mee naar zijn werk, waar zijn leidinggevende hem hielp met de sommen. In de middagpauze zat hij samen met zijn leidinggevende de rekensommen van zijn zoon te maken. Zo bereidde hij zich voor op de begeleiding thuis. Daar wisten ze niet van de hulp die hij kreeg van zijn leidinggevende.

Zo sloeg hij meerdere vliegen in één klap: hij kon zijn kind helpen bij het huiswerk, hij leerde zelf rekenen en hij behield zijn aanzien als vader met verstand van zaken. Slim geregeld, toch?

Annette gaat bloggen!

Ken je dat gevoel? Dat je terugkomt van zomervakantie en je je niet meer kunt herinneren waarom je werk ook alweer zo belangrijk was? Het is me dit jaar wederom overkomen, zelfs nu ik zelfstandig ondernemer ben.

Voor de duidelijkheid: ik twijfel er niet aan dat ouderbetrokkenheid van groot belang is voor de ontwikkeling en prestaties van kinderen. Maar het klinkt allemaal zo vanzelfsprekend. Eigenlijk is de theorie achter ouderbetrokkenheid er één van louter open deuren. De twijfel slaat toe: wat heb ik daar nog aan toe te voegen?

Om mezelf van de twijfel te bevrijden, neem ik een kijkje in het programma van de ERNAPE-conferentie (European Research Network on Parents in Education) die van 4 tot 6 september dit jaar wordt gehouden in Lissabon. In vrijwel alle landen van Europa, een ook daarbuiten, blijken wetenschappers zich te buigen over allerhande aspecten van het thema ouderbetrokkenheid. Die zullen, mag ik toch aannemen, zich vast niet allemaal bezighouden met het intrappen van open deuren?

Ook de praktijkvoorbeelden die ik de afgelopen twee weken hoor langskomen, helpen me om te beseffen dat er nog werk aan de winkel is: Een beginnend docent die al haar energie voelt weglekken door de voortdurende strijd met ouders. Een directeur die de hoop op betrokken ouders heeft opgegeven en met zijn team besluit om zich weer helemaal te concentreren op de leerlingen. Een enquête waaruit blijkt dat ouders zich heel welkom voelen op school, maar graag meer ondersteuning willen bij de schoolloopbaankeuzes van hun kinderen. De praktijk blijkt weerbarstiger dan de theorie. Genoeg te doen dus.

Nu ik me er weer van overtuigd heb dat het ertoe doet om me in te zetten voor een goede samenwerking tussen school en ouders, besluit ik om een oud voornemen waar te gaan maken. Al maanden ben ik van plan om te gaan bloggen over ouderbetrokkenheid in de praktijk. Ik hoor zoveel verhalen en anekdotes van ouders, leerlingen, leerkrachten en schoolleiders. Verhalen over ingewikkeldheden en misverstanden, maar ook over de kansen en de successen. Die wil ik graag optekenen en delen met jullie ‘ter lering ende vermaeck’.

Reacties of aanvullingen zijn van harte welkom.

Betutteling

Deze week is het de ‘wij-gaan-op-de-fiets-naar-school’-week van de basisschool waar de kinderen van Corry op zitten. Moeder is diep beledigd: zij laat het hele jaar door de auto voor de deur staan om –weer of geen weer- op de fiets haar kinderen naar school te brengen. ‘Het goede voorbeeld geven’, noemt ze dat, heel pedagogisch.

Ook de GRUIT-dag kan haar niet bekoren. Eén dag in de week mogen kinderen alleen gezonde tussendoortjes meenemen naar school, groente of fruit, vandaar de grappig bedoelde term gruit. Voor haar kinderen is echter elke dag een ‘gruitdag’: ze krijgen elke dag een gezonde snack mee naar school, hun broodtrommeltjes hebben nog nooit koek, snoep of chips gezien.

En de recentste actie spant de kroon: een brief waarin de ouders worden opgeroepen om hun kinderen vooral ontbijt te geven voor ze naar school gaan. Alsof zij haar kinderen zonder eten naar school zou laten gaan! Even overwoog ze een andere school voor haar kinderen te zoeken.

Dit alles doet me denken aan een voorval op een groepsreis in Zweden een paar jaar geleden. Eén van de deelnemers had een wat ongelukkige combinatie van eigenschappen: hij kon onredelijk boos worden om niets èn hij hield er niet van om zich te wassen. Met als gevolg dat niemand er wat van durfde te zeggen toen hij steeds onaangenamere geuren om zich heen begon te verspreiden. Met een groepje bedachten we een slimme truc: een gezamenlijke zondagochtendduik in het meer. Iedereen – sommigen onder protest weliswaar – stemde in met het plan, inclusief de persoon in kwestie. Maar toen het eenmaal zover was, bleef precies hij in zijn tent liggen. En dus werd het contrast tussen de ongewassen reisgenoot en de frisgewassen rest alleen maar groter.

Moraal van het verhaal: sommige ergernissen zijn niet op te lossen met algemene maatregelen. Je moet de persoon in kwestie durven aanspreken. De juf of meester weet waarschijnlijk best welke kinderen zonder ontbijt op school verschijnen en welke er koeken en chips voor in de pauze meekrijgen. Waarom dit niet rechtstreeks bespreken met de ouders?

Als ik nu consequent zou zijn, zou ik dit stukje naar de school van de kinderen van Corry sturen, en dus niet op een blog plaatsen, aan iedereen en dus aan niemand specifiek gericht. Heb ik dat lef? Zouden ze dat van me aannemen?

Afstromer

“Wat een gedoe zeg, ik moest persoonlijk op school langskomen om Mark in te schrijven. Alsof ik niets beters te doen heb.” Hoewel Irene een goede vriendin van me is, lijkt het erop dat ze even vergeten is waar ik me beroepshalve mee bezig houd: ouderbetrokkenheid. “Natuurlijk ga je naar school om je zoon in te schrijven, je wilt als ouder toch zien waar hij terecht komt, waar hij vijf dagen in de week gaat doorbrengen!” “Ja, dat is ook zo”, antwoordt Irene bedremmeld, “maar ik heb het al zo druk op het werk, het komt zo slecht uit”.

Ik snap haar wel. Mark zit al twee jaar op het vmbo-t, maar gaat het niet halen, hij moet een stapje terug , naar het vmbo-k. Daar hadden ze bij de keuze van de school geen rekening mee gehouden. Ze zijn naar open dagen geweest, hebben de sfeer geproefd, met mentoren gesproken, onderzocht of de school voldoende ondersteuning bood voor leerlingen met dyslexie. Maar ze hebben bij de afwegingen de mogelijkheid van ‘afstroom’ niet meegenomen: er is geen vmbo-k op deze school, Mark moet naar een andere school.

Als de beslissing valt, zijn de open dagen al voorbij. Mark heeft het naar zijn zin in zijn huidige klas en wil helemaal niet naar een andere school. Echt gemotiveerd om op zoek te gaan is hij dus niet. Ook Irene stroomt niet over van motivatie om een goede nieuwe school uit te zoeken voor haar zoon. Ze heeft er twee jaar strijd op zitten, elke dag weer, over cijfers, huiswerk, toetsen, maar het heeft hem niet op het vmbo-t kunnen houden. Het helpt ook niet mee dat de vader van Mark het nut niet inziet van het voeren van deze dagelijkse strijd: hij heeft zelf zijn school niet afgemaakt, en met hem is het toch ook goed gekomen? (En toegegeven, dat is waar).

Dus de nieuwe school kennen ze alleen maar van het internet, en van het korte telefonische gesprekje over de inschrijvingsprocedure. Het stelt me gerust dat de school er geen genoegen mee neemt dat een kind wordt ingeschreven zonder dat hij/zij en de ouder(s) de school hebben bezocht. Ik hoop maar dat ze doorzetten en betrokkenheid van haar als ouder blijven verlangen. Irene is er de moeder niet naar om zich terug te trekken. Maar op dit moment in de schoolloopbaan van haar kind kan ze best wat ondersteuning en bemoediging van de school gebruiken.

Gesprekken met ouders

In ‘een vorig leven’ werkte ik bij de opvangorganisatie voor asielzoekers (COA). Daar begeleidde ik medewerkers die met asielzoekers in gesprek gingen over ‘vrijwillige’ terugkeer. Doorgaans hele lastige gesprekken.

Tijdens de rollenspelen werd heel zichtbaar wat er gebeurde. Je kon het geluid uitzetten en toch het gesprek volgen. Naarmate het gesprek vorderde, ging de medewerker steeds verder op het puntje van zijn (of haar) stoel zitten en dook de asielzoeker steeds verder weg in zijn (of haar) stoel. De medewerker was vrijwel de hele tijd aan het woord, de asielzoeker antwoordde in eenlettergrepige woorden of korte zinnen. Als het niet zo’n serieuze aangelegenheid was geweest, zou je er de lol van in kunnen zien. De onbalans in houdingen laat zich makkelijk verklaren: de gesprekspartners hebben nogal uiteenlopende belangen: de asielzoeker is hier gekomen om te blijven, de medewerker wil dat hij kiest voor vertrek.

In de onderwijssector aanbeland kon ik deze ervaringen gebruiken om leerkrachten te trainen in gespreksvoering met ouders. Tot mijn grote verbazing  kwam ik hier vaak hetzelfde patroon tegen: de leerkracht heel hard werkend voorop zijn stoel, de ouder steeds verder onderuitgezakt er tegenover. De leerkracht is het grootste deel van de tijd aan het woord, de ouder spreekt af en toe een paar woorden tussendoor. Als je bij deze rollenspellen het geluid uitzet, zie je dat de gesprekspartners er samen niet echt uitkomen, net als bij de asielzoeker en de opvangmedewerker. En dat terwijl ze in dit geval een gemeenschappelijk belang hebben, namelijk dat het goed gaat met het kind op school.

Het fijne aan rollenspellen is dat de acteur aanstuurt op een ‘happy end’.  Uiteindelijk komt het altijd goed en heeft de cursist een succeservaring. Maar ik durf te wedden dat de werkelijkheid vaak anders is en dat ouders en leerkrachten er echt niet goed samen uitkomen.

Is het naïef of idealistisch van mij als ik denk dat dit anders moet kunnen? Dat het gemeenschappelijk belang voldoende is om tot elkaar te komen? Of moeten er gewoon wat meer acteurs in het onderwijs gaan werken?